Wolfgang Amadeus Mozart. Requiem in d, KV 626.
Het Symfonieorkest van het CvA olv. Johannes Leertouwer.
De opdracht voor het Requiem ontving Mozart in juli 1791 van de anoniem blijvende graaf Walsegg. Weliswaar had hij toen zijn handen vol aan de opera’s La clemenza di Tito en Die Zauberflöte (premieres in september) maar hij wilde toch ook dolgraag het genre van de kerkmuziek weer opvatten, mede met het oog op zijn recente benoeming tot adjunct-kapelmeester van de Stephansdom. In de herfst werkte hij als een bezetene aan de opdracht. Maar met zijn toch al zwakke gezondheid liep hij een infectie op die hem op 5 december fataal werd. Van het Requiem was er bij zijn overlijden:
– het volledige, voltooide openingsdeel Introitus voor vierstemmig koor, trombones, strijkorkest met orgel, twee bassethoorns, twee fagotten, twee trompetten en pauken;
– een halfuur muziek, Kyrie t/m Hostias (minus het Lacrimosa), volledig gezet voor vierstemmig koor (of vier solisten) en orkestbas, maar nog niet geïnstrumenteerd;
– acht maten Lacrimosa. Vanaf het Sanctus was er nog niets (of misschien enige schetsen, die later verloren zijn gegaan). Weduwe Constanze had de bij aflevering beloofde tweede helft van het honorarium hard nodig en verzocht verschillende mensen het werk te voltooien. Onder anderen vroeg ze eerst Joseph Eybler, die het probeerde, maar algauw opgaf. Uiteindelijk kwam ze bij bij Franz Xaver Süssmayr, Mozarts assistent in zijn laatste halfjaar. Süssmayr orkestreerde de delen waarvan er alleen nog het koor was en vervaardigde naar eigen zeggen geheel zelf het Lacrimosa-vervolg en de delen Sanctus, Benedictus en Agnus Dei. Voor het laatste deel hergebruikte hij muziek van Introitus en Kyrie, volgens Constanze op suggestie van Mozart zelf. In Süssmayrs completering werd het Requiem algauw een groot succes. Maar al even snel kwamen ook vele mankementen in Süssmayrs toevoegingen aan het licht. Ook werd betwijfeld of het geslaagde Lacrimosa en Agnus Dei wel van hem waren. Het duurde tot ver in de twintigste eeuw voor er alternatieven kwamen, van Beyer, Maunder, Druce, Landon, Levin en Flothuis. Maar geen van deze versies heeft die van Süssmayr kunnen verdringen van zijn positie als de ‘officiële’ versie van het Requiem.
De nieuwe versie. De versie die u hier kunt luisteren een nieuw alternatief voor de versie Süssmayr. Ze is het resultaat van een diepgaande studie van de vocale en symfonische muziek van Mozart en zijn invloedrijkste voorgangers en tijdgenoten. De acht delen waarvoor Mozart alleen het koor heeft afgekregen, zijn opnieuw georkestreerd. De meest opvallende nieuwe klanken zijn te vinden in het Tuba mirum, Recordare (blazers), Domine Jesu (blazers en strijkers) en Hostias (strijkers). Van de ‘Süssmayr-delen’ zijn het sterke Lacrimosa en Agnus Dei in hoofdzaak ongewijzigd gebleven, al zijn er zwakke plekken gerepareerd. De in 1962 gevonden schets voor een ‘Amen’-fuga, mogelijk bedoeld ter afsluiting van het Lacrimosa, heb ik niet gebruikt omdat ik die problematisch vind en denk dat Mozart zelf van het idee heeft afgezien. In Süssmayrs veelbekritiseerde en inderdaad weinig verheven Sanctus is het grootste probleem de al te simpele begeleiding. In mijn alternatief kies ik een breder tempo (Largo in plaats van Adagio) en gepuncteerde ritmes als in een Franse ouverture. Süssmayrs zeer korte, onbevredigende Hosanna-fugato heb ik herschreven tot compacte maar complete fuga naar het model van Mozarts Mis in c-klein, KV 427. Het wijdlopige Benedictus heb ik voornamelijk bekort. In tegenstelling tot Süssmayr laat ik het Hosanna wel in de toonsoort van het Sanctus terugkeren, via een nieuwe overgangspassage. In mijn versie heb ik geprobeerd oplossingen te vinden die zo natuurlijk mogelijk voortvloeien uit Mozarts noten en de tekst recht doen. Waar passend heb ik meer gebruik gemaakt van de orkestrale kleuren (vooral de houtblazers), geïnspireerd door Mozarts talloze briljante voorbeelden. Tegelijk heb ik steeds de helderheid nagestreefd die voor Mozarts partituren zo kenmerkend is. Een definitieve versie van Mozarts Requiem zal er uiteraard nooit komen. Het enige dat wij ‘completeerders’ kunnen doen, is proberen de naden tussen Mozarts geniale muziek en onze toevoegingen zo onhoorbaar mogelijk te maken, zodat het meesterwerk in zo zuiver mogelijke vorm tot klinken komt.
Clemens Kemme, november 2009.