Oorgetuige #84: Babi Jar. ‘Alles ter nagedachtenis aan jou…’, onze serie over Russische muziek van de 20ste eeuw, staat vandaag stil bij het monumentale werk dat Dmitri Sjostakovitsj componeerde als eerbetoon aan de joodse slachtoffers van Babi Jar, en het gedicht dat Jevgeni Jevtoesjenko daaraan wijdde.
Diane Baker speelt de Chaconne uit 1963 van Sofja Goebajdoelina.
Sergej Slonímski werd in 1932 in Leningrad geboren als zoon van de schrijver Michajl Slonímski. Vanaf 1943 zat hij op het conservatorium in Moskou, aansluitend vanaf 1950 in Leningrad, waar hij later ook zelf docent werd. Hij studeerde piano, polyfonie en compositie bij Boris Arapov, Vissarion Sjebalin en Orest Jevlachov. Zijn pianosonate is uit 1962.
Slonimski’s leraar Boris Arapov was in Petersburg zelf leerling geweest van onder meer Vladimir Sjtsjerbatsjov voor hij hier in 1930 afstudeerde om meteen zelf docent te worden, en later directeur van de compositieopleiding. Uitgezonden naar de verste uithoeken van het sovjetrijk voegde hij de meest exotische muziek toe aan zijn veelzijdige oeuvre. Violist Michail Vajman, in 1951 in Brussel tweedeprijswinnaar, speelt met het Leningrads Symfonieorkest en dirigent Arvid Jansons het vioolconcert van Arapov uit 1964.
‘Babi Jar’ betekent in het Oekraïens letterlijk “kloof van de oude vrouwen”. Het is wel even zoeken naar deze ondiepe kloof aan de buitenkant van Kiev, en er zijn ook niet veel wegwijzers om de plaats te vinden waar de Duitsers in september 1941 meer dan 30.000 joden afslachtten; want hier vond in de Tweede Wereldoorlog de grootste genocide plaats op joden buiten de vernietigingskampen. Dit gegeven inspireerde de jonge dichter Jevgeni Jevtoesjenko in 1961 tot een gedicht dat hem op de wilde verontwaardiging van de nomenklatoera kwam te staan, omdat de aandacht te eenzijdig op de joodse slachtoffers was gericht en te weinig op de Russische en Oekraïnse doden. Dit conflict is ter plekke fysiek in een wirwar aan Joodse, Russische en Oekraïense gedenktekens rond het ravijn (hierboven monument voor de kinderen).
En het trok niet minder diepe sporen in de persoonlijke relaties van Dmitri Sjostakovitsj. De componist nam Jevtoesjenko’s gedicht als opening van zijn Dertiende Symfonie en wist al tijdens het schrijven wie hij als dirigent en solist wilde hebben: Jevgeni Mravinski en de Kievse bas Boris Gmyrja, die ook zijn Vijf romances op tekst van Jevgeni Dolmatovski in première had gebracht. Gmyrja was in eerste aanzet zeer geïnteresseerd, maar zijn twijfel over het gedicht van Jevtoesjenko zorgde ervoor dat hij toch al vrij snel afhaakte. Nog pijnlijker was echter de afwijzing van Mravinski, volgens zijn biograaf omdat diens vrouw op sterven lag, maar dat verklaart niet dat het tot een breuk tussen de twee leidde die nooit meer helemaal zou herstellen. Mravinski zou geen werk van Sjostakovitsj meer in wereldpremière brengen.
De componist wendde zich tot Kondrasjin, die zijn Vierde Symfonie immers na zoveel jaar in ere had hersteld, en de dirigent opperde meteen twee solisten voor de baspartij. Daags voor de première had nog een botsing plaats tussen Chroesjtsjov en Jevtoesjenko, die de partijleider van antisemitisme beschuldigde, waardoor de publicatie van het gedicht vertraging opliep. Kondrasjin werd zelfs onder druk gezet om het werk niet uit te voeren, of in elk geval het eerste deel weg te laten. De dirigent zwichtte niet en voor de verdwenen solist Netsjipajlo verscheen op het laatste moment diens vervanger Gromadski om het werk toch op 18 december 1962 in première te brengen.
De zalen en gangen van het Moskouse conservatorium puilden bij de première uit. “Alleen de regeringsloge bleef leeg”, meldt Krzysztof Meyer fijntjes. De spanning leek zich tijdens de uitvoering als elektrisch op te laden en toen de slotakkoorden van de klokken en de celesta verstierven, brak een orkaan van ovationeel applaus uit. Met tranen in de ogen kwamen dichter en componist op het podium om toegejuicht te worden maar de Pravda besteedde er de volgende dag slechts een enkel regeltje aan. Op de foto nemen componist en dichter het applaus in ontvangst.
En twee weken later verscheen een herziene versie van Jevtoesjenko’s gedicht in de Literatoernaja gazeta. Sjostakovitsj voelde zich diep gekwetst dat de dichter de tekst zonder overleg had veranderd, omdat daarmee nu ook de symfonie niet meer hetzelfde was. De onderminster van Cultuur eiste zelfs dat hij het werk in die zin zou aanpassen, en Kondrasjin schoot hem te hulp om met een paar kosmetische tekstaanpassingen althans de muziek te redden. Het werk kwam op de zwarte lijst en zelfs de beroemdste dirigenten die het nadien in Rusland ten uitvoer wilden brengen, ondervonden alle mogelijke tegenwerking van de autoriteiten. De componist bleef het werk de rest van zijn leven koesteren; hij vierde met intimi jaarlijks twee dagen die met zijn werk in verband stonden, 12 mei als de dag van de première van zijn Eerste Symfonie, en 20 juli als de dag van de voltooiing van zijn Dertiende Symfonie.
1. Sofia Asgatovna Goebajdoelina (1931).
Chaconne voor piano (1963).
Diana Baker, piano.
Stradivarius STTR 33756.
2. Sergej Michajlovitsj Slonimski (Leningrad 12.8.1932).
Sonate nr. 1 voor piano (1962).
Nikita Fitenko, piano.
Altarus AIR-CD-9085.
3. Boris Aleksandrovitsj Arapov (Petersburg, 12.9.1905 – 21.1.1992).
Concert voor viool en orkest (1963-64): 1) Grave. Allegro moderato, 2) Lento, 3) Allegro.
Michail Vajman, viool, Leningrad Symfonieorkest olv. Arvid Jansons.
Melodiya MEL CD 10 00839.
4. Dmitri Dmitrijevitsj Sjostakovitsj (1906-1975).
Symfonie nr. 13 in bes opus 113, ‘Babi Jar’, voor bas-solo, koor en orkest (1962): 1) Babi Jar (adagio), 2) Humor (allegretto), 3) In de winkel (adagio), 4) Angsten (largo), 5) Een loopbaan (allegretto). (Opname 23.8.1967.)
Arthur Eisen, bas, Koren Russische Republiek en Moskous Filharmonisch Orkest olv. Kirill Kondrasjin (1914-1981).
Melodyia Aulos music AMC2-043-1-10.