Oorgetuige #33: Het nomadenkamp (5): Nôtre Dame. ‘Alles ter nagedachtenis aan jou…’, onze serie over Russische muziek van de 20ste eeuw brengt het Russische nomadenkamp op maandagavond 11 april in Parijs, waar het geloof meer ruimte krijgt dan in de atheïstische Sovjet-Unie.
Leo Ornstein woonde al sinds de revolutie van 1905 in de Verenigde Staten. Hij ontpopte zich tot een wonderkind op de piano en speelde in 1911 met dirigent Gustav Mahler het Vierde Pianoconcert van Anton Rubinstein in Carnegie Hall. Als componist onderging hij rond 1912 een schokkende metamorfose met werken als de ‘Danse sauvage’, die u hoorde in de aflevering over het futurisme. Vlak daarna maakte Ornstein zijn laatste grote reis naar de Oude Wereld. Zijn bezoek aan Parijs inspireerde hem in 1915 tot zijn ‘Impressions de Notre Dame’.
Zoals u in Oorgetuige 22 kon horen, bracht hun gemeenschappelijke liefde Vera Soedejkina Arthur Lourié (foto) en Igor Stravinski in ballingschap weer bijeen. In Frankrijk en Zwitserland volgden jaren van intensieve samenwerking. Tussen musicologen bestaat discussie in hoeverre welke componist zijn voordeel deed met composities van de ander. We laten u horen wat in die jaren aan devoot werk van de twee componisten tot stand kwam, niet per se als bewijs van wederzijds ‘plunderwerk’. In Parijs raakte Lourié sterk onder de invloed van de christelijke filosoof Jean Maritain, en daarmee introduceerde hij ook Stravinski in de diepere lagen van het leven. Lourié’s Klaagliederen van de Maagd dateren uit 1915, toen de aanstaande Volkscommisaris nog in Rusland woonde.
Notre Dame is in deze uitzending niet noodzakelijk de christelijke Onze-Lieve-Vrouwe. Ook Europa kent oudere en machtiger verschijningen, zoals de oermoeder van Rome. Sinds hun vlucht in 1921 uit Tbilisi woonde de familie Tsjerépnin in Parijs. Vader Nikolaj componeerde balletmuziek voor Djagilev, en later in opdracht voor ballerina Anna Pavlova. Zoon Aleksandr, die in Parijs zou blijven wonen, keerde terug naar voorchristelijke tijden met Magna Mater (1927), een aanbidding van de Romeinse Moeder Natuur.
De beroemdste Russische componist in Parijs was al jarenlang Igor Stravinski, wiens loopbaan en faam met de Ballets Russes in een stroomversnelling waren gekomen. Zijn samenwerking, vriendschap en ruzies met Sergej Djagilev zouden bijna twintig jaar voortduren, tot de dood van Djagilev in 1929. Muziek in dat verband hoort u in de volgende uitzending. Op uitnodiging van Sergej Koesevitski componeerde hij in 1930 voor diens jubilerende Boston Symphony Orchestra een symfonisch werk “waarin de wederzijdse relatie tussen de vocale en instrumentale partijen in evenwicht was”, aldus de componist. Hij nam de Psalmen als tekst voor dit werk.
Parijs kende in deze tijd nog een tweede muzikale Igor die componeerde. Igor Markevitsj (foto) was in 1914 op tweejarige leeftijd met zijn familie uit Kiev naar Zwitserland gevlucht. Zijn muzikale talent werd hier opgemerkt door Alfred Cortot, die hem in Parijs onder de hoede bracht van Nadia Boulanger. In 1929 werd hij ‘ontdekt’ door Djagilev. Voor de Ballets Russes componeerde ‘Igor de Tweede’, zoals hij hier heette, de balletten Rébus en De Vlucht van Icarus. Hij trouwde met Kyra, de dochter van Vatslav Nizjinski. Na een uitnodiging van Willem Mengelberg debuteerde Markevitsj op twintigjarige leeftijd als dirigent in Nederland. Daarover schreef hij in zijn mémoires: “Het Concertgebouw creëert een atmosferisch bad waarin het gewichtloze neerdaalt. Met de Nederlanders beweeg je mee in een collectieve ademhaling die ik aanvankelijk door elkaar husselde alsof ik onder water dirigeerde.”
Als letterlijke en figuurlijke uitsmijter hoort u het werk dat ‘prins zonder land’ André Volkonski opdroeg aan Maria Joedina (foto). Deze grote en ook moedige pianiste werd in 1930 vanwege haar ‘religieuze en anti-Sovjetopvattingen’ ontslagen als pianodocent aan het Leningrads conservatorium. ‘Musica Stricta’ van André Volkonski uit 1957 wordt gespeeld door Aleksej Ljoebímov, in Moskou een van de laatste leerlingen van Heinrich Neuhaus en later van Lev Naóemov. Ljoebímov kwam in 1968 evenzeer in de problemen met de sovjetautoriteiten toen hij op een concert werken speelde van Cage, Stockhausen en Boulez. Jarenlang kon hij zijn land niet verlaten; hij legde zich toe op barokmuziek. Overheidsbeleid en kunst hebben wel degelijk iets met elkaar te maken, of hadden we het nog niet daarover gehad?
1. Leo Ornstein (1893-2002).
Impressions de Notre Dame, opus 16 nrs. 1 en 2 (circa 1915).
Steffen Schleiermacher, piano.
Hat Hut Records CD 6144
2. Arthur Vincent Sergejevitsj Lourié (1892-1966).
Lamentations de la Vièrge, op tekst uit de 13de eeuw (1915).
Natalja Gerasimova, sopraan. Vladimir Talanov, viool. Igor Bogoeslavski, tenor. Aleksandr Roedin, cello.
Brilliant Classics 9175
3. Aleksandr Nikolajevitsj Tsjerepnin (1899-1977).
Magna Mater opus 41 (1926-’27).
Singapore Symphony Orchestra olv. Lan Shui.
BIS-CD-1717/18
4. Igor Fjodorovitsj Stravinski (1882-1971).
Psalmensymfonie (1930).
CBC Symphony Orchestra olv. Igor Stravinski en Festival Singers of Toronto olv. Elmer Iseler.
SM2K 46294
Igor Borísovitsj Markévitsj (1912-1983).
5. Hymnes / Hymne à la Mort: Prélude – Hymne Premier: Hymne du Travail – Hymne Second: Hymn au Printemps – Hymne Troisième – Hymne à la Mort.
Gelders Orkest olv. Christopher Lyndon-Gee.
Naxos 8.572154
6. Partita (1931).
Martijn van den Hoek, piano. Gelders Orkest olv. Christopher Lyndon-Gee.
Naxos 8.570773
7. André Michajlovitsj Volkónski (Genève, Zwitserland, 1933 – Aix-en-Provence, Frankrijk, 2008).
Musica stricta. Fantasia ricercata voor piano (1957).
Aleksej Ljoebimov (1944), piano.
Wergo WER 6601-2 286 601-2
Met dank aan Rudolf en Rob Oosterdijk en erfgenamen.