Thema | Concertzender | Klassiek, Jazz, Wereld en meer
logo
Search for:
spinner

Thema

Oorgetuige #14. Het futurisme. ‘Alles ter nagedachtenis aan jou…’, Russische muziek van de twintigste eeuw. Vandaag aandacht voor het futurisme en modernisme van voor de Revolutie, de microintervallen van Ivan Vysjnegradski, dodecafonisten avant la lettre zoals Golysjev, Roslavets, Lourié en Oboechov en last but not least (long lasting indeed) de al vroeg geëmigreerde componist Leo Ornstein.

Leo Ornstein zat al op het Conservatorium van Petersburg toen hij in 1907 op veertienjarige leeftijd met zijn familie vluchtte naar Amerika. Hij studeerde verder aan de latere Juilliard School en componeerde daarna nog een kleine eeuw, tot zijn 8ste pianosonate op 97-jarige leeftijd, voordat hij op 109-jarige leeftijd stierf. Ornstein leefde de gehele twintigste eeuw. Ook bankierszoon Ivan Vysjnegrádski (1893-1979) zat begin vorige eeuw op het Petersburgse conservatorium. Aanvankelijk sterk onder invloed van de metafysische ideeën van Skjrabin ontpopte hij zich tot een pionier in experimentele technieken, zoals het gebruik van microintervallen.
Vele dodecafonisten gingen aan Arnold Schönberg vooraf. Er zijn volgens deskundigen goede redenen om Jefím Gólysjev de eerste serialist te noemen. Deze veelzijdige kunstenaar uit Odessa componeerde in 1914 al zijn enige bewaard gebleven compositie, de ‘Twaalftoonsduurmuziek’ voor strijktrio, waarin hij het hele seriële spectrum doorloopt.
Gólysjev verliet zijn vaderland in 1909 vanwege het oplaaiende antisemitisme en werd in Berlijn een actief lid van de Dada-beweging. Toen Hitler in 1933 aan de macht kwam, moest hij opnieuw zijn biezen pakken. Hij leefde in Portugal en Barcelona, tot het fascisme hem in 1938 andermaal verjoeg. De Tweede Wereldoorlog zat hij ondergedoken en opgesloten in Frankrijk, van 1956 tot 1966 had hij in Sao Paolo een belangrijke invloed op de Música Nova. Hij stierf in 1970 in Parijs. Een van de belangrijkste vernieuwers in Rusland was Nikolaj Roslavets, die vaak de ‘Russische Schönberg’ wordt genoemd. Roslavets kwam in 1902 op het conservatorium van Moskou en studeerde er in 1912 af met een zilveren medaille. Aanvankelijk stond hij, net als Vysjnegradski, onder de invloed van Skrjabin. Roslavets had veel kritiek op Skrjabin maar hun beider vriend Leonid Sabanéjev wees vooral op de overeenkomsten.
Roslavets werkte nauw samen met futuristen en vernieuwers als Arthur Lourié, schilder Kazimir Malevitsj en regisseur Vsevolod Meyerhold. In 1913 introduceerde hij een nieuw toonsysteem op basis van twaalftoonmuziek. Na de revolutie was Roslavets prominent vertegenwoordiger van de ‘linkse kunst’ en leider van de Associatie voor Hedendaagse Muziek ASM.
Met Djagilev in Parijs was de positie van informele ‘kunstpaus’ in Rusland vacant. De dichter-estheet Sergej Makovski sprong in 1909 in het gat met een Salon van oude en nieuwe kunst in Petersburg en het tijdschrift ‘Apollon’, met dichters als Vjatsjesláv Ivánov en de gebroeders David en Vladimir Boerljóek. In dit blad verscheen in januari 1910 het manifest van de akmeïsten, waarin dichter-componist Michajl Koezmin met Achmátova, Chodasjévitsj, Goemiljóv en Mandelstam de terugkeer proclameerde naar een realisme zonder metafysische vertekening en alle banden met het symbolisme verbrak.
Beeldend kunstenaars als Vladimir Tatlin en Kasimir Malevitsj gingen nog verder. Na zijn verhuizing naar Petersburg had Malevitsj zich aangesloten bij de Russische futuristen, die in 1912 hun eerste manifest uitbrachten: ‘Een klap in het gezicht van de publieke smaak’. Geheel in lijn met de Italiaanse futuristen rond Marinetti proclameerden dichters als de gebroeders Boerljóek, Aleksej Kroetsjónych, Velimir Chlébnikov en Vladimir Majakóvski dat oude meesters als Poesjkin en Dostojevski ‘overboord moesten worden gegooid van het stoomschip van de Moderne Tijd’. Om hun pleidooi kracht bij te zetten componeerden ze de futuristische opera ‘Overwinning op de zon’, die in december 1913 in première ging in het Lunapark van Petersburg. Hierin werkten ze de parallellen uit tussen muziek (Michajl Matjóesjin), kostuums en decors (Kasimir Malevitsj) en tekst (van Chlebnikov en Kroetsjónych, in een anarchistische ‘zaóem’-taal die zich op klank concentreerde en niets meer met betekenis te maken had). “Voor de kunstenaar,” zei Malevitsj, “is het verstand een vorm van gevangenschap.”
Met Nikolaj Koelbin en Olga Rozanova ontwierp Malevitsj drukwerken voor revolutionaire bijeenkomsten en illustreerde en ontwierp hij de futuristische verzamelbundel ‘Strelets’ (De schutter). De enige musicus die meewerkte aan deze bundel was Arthur Lourié, die in 1914 tot de ondertekenaars behoorde van het Petersburgse futuristische manifest ‘Wij en het westen’. Met zijn aan Picasso opgedragen kubistische pianowerk ‘Vormen in de Lucht’ (1915) introduceerde Lourié het prototype van een ‘grafische compositie’.
Vasili Kandinski publiceerde ‘Vijf brieven uit München’ in Makovski’s tijdschrift ‘Apollon’, Hij presenteerde eind 1911 zijn baanbrekende essay ‘Over het spirituele in de kunst’. Anders dan de akmeïsten en de futuristen vroeg hij juist weer ruimte voor het esoterische en goddelijke en hun volledige integratie in het Gesamtkunstwerk, zoals Ciurlionis en Skrjabin dat in hun symbolisme hadden nagestreefd. Zijn synesthetische onderzoeken naar de samenhang tussen klank en kleur werken in precies dezelfde richting als hun kleurcomposities. Kandinski’s Der gelbe Klang, in 1912 gepubliceerd in Der Blaue Reiter, inspireerde Alfred Schnittke nog in 1973 tot een Bühnenkomposition. Eerder had Kandinski’s vriend Thomas de Hartmann (1885-1956), de huiscomponist van visionair Gurdjieff, muziek gecomponeerd bij Kandinski’s werk.
Een andere componist die vaak tot de futuristen wordt gerekend, is Nikolaj Oboechov (1892-1954), die op het conservatorium van Petersburg les kreeg van Maksimilian Steinberg en Nikolaj Tsjerepnin. Hij ontwikkelde rond 1915 een twaalftoonsysteem zonder ooit iets te hebben gehoord van Arnold Schönberg, een goede vriend van Kandinski, Oboechovs pianowerken en liederen uit de jaren tien waren voorstudies voor ‘Het boek des Levens’, een oratorium van even ambitieuze proporties als ‘Mysterium’, het werk waarmee Skrjabin zijn eigen, en al het aardse bestaan tot een apotheose wilde brengen.
In zijn opstel ‘Over het sprituele in de kunst’ bepleitte Kandinski ook ruimte voor het primitieve, etnografische en populaire in de kunst. Daarmee sloeg hij een brug naar een groep kunstenaars in Moskou rond Natalja Gontsjárova en Michajl Larjónov. Deze kunstenaars braken in hun spraakmakende Ruitenboerexpositie van 1910-1911 juist met het transcendente niveau en religieuze extase en brachten het platvloerse weer in beeld, met uithangborden, graffiti en kindergekrabbel.
Leo Ornstein sloot daarbij aan toen hij in 1918 zijn ‘Zelfmoord in een vliegtuig’ componeerde, nadat hij een krantenbericht had gelezen hoe een piloot zijn eigen toestel had gebruikt om zich van het leven te beroven. Een mooi besluit van deze veertiende aflevering, die ons een stap dichter brengt bij de ultieme apotheose componisten als Skrjabin en Oboechov beoogden. Al zou het anders uitpakken.
 ‘Alles ter nagedachtenis aan jou’. Deze dichtregel van Aleksandr Poesjkin uit 1825 gaf dichteres Anna Achmátova als motto mee aan haar Noordelijke Elegieën, een gedichtencyclus die ze schreef in een van de zwartste perioden van haar land en haar leven, tussen 1940 en 1955. We zitten daarmee ineens in het hart van Rusland in de twintigste eeuw, in de Sovjet-Unie tijdens de Grote Vaderlandse Oorlog; en met deze twee grote Russische dichters proberen we ook de ziel van Rusland te naderen. Want, zoals Aleksandr Herzen zei na lezing van Gogols Dode Zielen: “De Russische ziel had in potentie veel te bieden.
1. Leo Ornstein (1893-2002), Danse sauvage opus 13 nr. 2 (1913).
Marc-André Hamelin, piano. Hyperion CDA7320
2. Ivan Aleksandrovitsj Vysjnegrádski (1893-1979), Twee préludes opus 2 (1916).
Thomas Günther, piano.
Cybele SACD 160.404
3. Jefim Gólysjev (1897-1970),
Zwölftondauer-Musik voor strijktrio (1914).
Streiff Trio: Egidius Streiff, viool, Marina Doughty, altviool, Alfredo Persichilli, cello.

En Avant ear 313 333
Nikolaj Andrejevitsj Roslavets (1881-1944).

4. Dans van de witte meisjes voor cello en piano (1912).
Aleksandr Ivasjkin, cello, Tatjana Lazareva, piano.

CHANDOS CHAN 9881.
5. Strijkkwartet nr. 1 (1913).
Novosibirsk ‘Filarmonica’ String Quartet.
Arte Nova Classics 74321 48722 2.
6. Pianosonate nr. 2 (1916).
Marc-André Hamelin, piano.
Hyperion CDA 66926.
7. Arthur Lourié (1891-1966), Formes en l’air (1915).
Steffen Schleiermacher, piano.
Hat[now]ART 104.
Nikolaj Oboechov (1892-1954).
8. Twee invocaties (1916).
9. Twee stukken voor piano (1915): De astralen spreken en Duistere gedachte.
10. Vier conversies (1915): Misdaad, Wroeging, Tranen van bloed en Sublieme inspiratie.
11. Drie iconen (1915): Contemplatie, Smart, Rust.
Thomas Günther, piano.
Cybele SACD 160.404

12. Leo Ornstein (1893-2002), Zelfmoord in een vliegtuig (1918).
Marc-André Hamelin, piano.
Hyperion CDA7320

Samenstelling:
close
Om deze functionaliteit te gebruiken moet u zijn. Heeft u nog geen account, registreer dan hier.

Maak een account aan

Wachtwoord vergeten?

Heeft u nog geen account? Registreer dan hier.

Pas het wachtwoord aan