Russische muziek van de twintigste eeuw, deel 2: Kindertijd.
In deze tweede uitzending keren we terug naar het “legendarische Rusland van mijn kindertijd”, zoals schrijver Vladimir Nabókov het noemde. Met werken van Josif Achron, Sergej Prokofjev, Igor Stravinski, Arthur Lourié en Sofia Goebajdoelina.
Boris Koestodjev, Morgen (1904), olieverf op doek, Russisch Museum Sint-Petersburg
Deel 2. Kindertijd
Op het portret dat Leon Bakst in 1906 maakte van impresario Sergej Djágilev (zie de eerste uitzending, van 7 maart) zit zijn kinderjuffrouw Doenja prominent op de achtergrond. Daar zat ze namelijk altijd. Voordat Djágilev naar Parijs vertrok, vonden bij hem thuis in Petersburg vanaf 1899 de bijeenkomsten plaats van de redactie van Mir Iskoesstva (Wereld van de Kunst). Zijn kinderjuffrouw Doenja was als huishoudster met hem meegegaan, want hij kon niet zonder haar. Zij zat bij de samowar en schonk de gasten thee. Historicus Orlando Figes schrijft in zijn prachtige cultuurgeschiedenis ‘Natasja’s dans’: “Herzen, Nabókov, Prokófjev blijven allemaal veel te lang stilstaan in de kinderkamer van hun geest. Het was dan ook geen wonder dat de elite zo in de ban raakte van folklore: die bracht hen immers terug naar hun gelukkige kindertijd, naar de dagen dat hun kinderjuf slaapliedjes zong en tijdens boswandelingen verhalen vertelde.”
Een componist die zich enthousiast overgaf aan sprookjes, was de in 1891 geboren Sergej Prokófjev. Nog in de zwartste dagen van Stalins terreur, in 1936, zou hij met het klassiek geworden muzieksprookje ‘Peter en de Wolf’ de harten van jong en oud veroveren. Al eerder, in 1914, schreef hij ‘Het Lelijke Eendje’ naar het sprookje van Hans Christian Andersen.
Het tweede oorspronkelijke ballet van Igor Stravinski voor Djágilevs Ballets Russes in Parijs was ‘Petroesjka’, een burleske in 4 taferelen die hij in 1911 samen met Aleksandr Benois voltooide. Net als in Tsjajkovski’s ‘Notenkraker’ komen in dit ballet poppen en kinderspeelgoed tot leven.
Een van de meest toonaangevende componisten in het Rusland van rond de revolutie was de futurist Arthur Vincent Lourié, geboren in 1892. Hij zou de eerste Volkscommissaris van Muziek worden onder Lenin en Loenatsjarski. Toen aan het einde van de burgeroorlog, omstreeks 1921, duidelijk werd wat het nieuwe regime werkelijk behelsde, vertrok hij als veel kunstenaars en intellectuelen, naar het westen. In 1917, het jaar van de revolutie, voltooide Lourié zijn pianosuite ‘Rojal v detskoj’, vleugel in de kinderkamer; zonder een vleugje futurisme of oorlogsgeweld.
Genoemde componisten hebben gemeen dat ze nog in de negentiende eeuw werden geboren, en dus nostalgisch konden zijn naar het oude tsaristische Rusland. U kunt zelf beoordelen of deze nostalgie en het terugverlangen naar de kindertijd wezenlijk anders gingen klinken bij een componist die na de revolutie werd geboren en opgroeide onder het sovjetregime. Kindertijd sluit af met de pianosuite ‘Musical Toys’ uit 1969 van Sofia Goebajdoelina, geboren in 1931.
‘Alles ter nagedachtenis aan jou’
Deze dichtregel van Aleksandr Poesjkin uit 1825 gaf dichteres Anna Achmátova als motto mee aan haar Noordelijke Elegieën, een gedichtencyclus die ze schreef in een van de zwartste perioden van haar land en haar leven, tussen 1940 en 1955. We zitten daarmee ineens in het hart van Rusland in de vorige eeuw, de Sovjet-Unie tijdens de Grote Vaderlandse Oorlog; en met deze twee grote Russische dichters proberen we ook de ziel van Rusland te naderen. Want, zoals Aleksandr Herzen zei na lezing van Gogols Dode Zielen: “De Russische ziel had in potentie veel te bieden.”
‘Alles ter nagedachtenis aan jou…’ Deel 2. Kindertijd. Zaterdag 21 maart 13.00 – 14.30 uur.
Herhaling zaterdag 28 maart 16.00 – 17.30 uur.