Componisten/uitvoerenden: Albert Roussel | Anton Webern | Bohuslav Martinû | René Pieper | Rudolf Escher
Opnametechniek: Ernst-Jan Frölich
Het strijkkwartet is al zo’n delicaat en serieus genre, maar het strijktrio is helemaal een wonder van subtiliteit. Alleen al daarom zijn moderne componisten er gek op.
De bezetting van één viool, één altviool en één cello biedt problemen die het strijkkwartet niet biedt. Als je volgens de traditionele manier gaat componeren, loop je kans dat je voortdurend een vulstem tekort komt. Daar moet je dus voor uitkijken. Alleen de grootste componisten lossen dat echt elegant op.
Drie instrumenten betekent ook dat de textuur dunner wordt en het volume kleiner. Je moet de zaal echt wel stil krijgen om het stuk te laten werken. Anton Webern en Rudolf Escher zijn meesters van die subtiliteit. Bij Webern wordt componeren echt wel de kunst van het weglaten. Het gaat puur en alleen nog om de inhoud; elke noot weegt maximaal mee. Aan de andere kant kan een componist als Martinů juist weer een flink volume uit dit karige ensemble krijgen. Bij hem zijn drie strijkers genoeg om de folklore van zijn vaderland de Bohemen op te roepen.