Oorgetuige #21. Het nomadenkamp (1): Tiflis.
Met de revolutie en burgeroorlog kwamen in Rusland grote vluchtelingenstromen op gang. De Kaukasus bleef aanvankelijk buiten schot. Veel aristocraten hoopten hier, in de geliefde kuuroorden en de badplaatsen aan de Zwarte Zee, in ‘gepaste stijl’ de goede afloop af te wachten. Werken van Thomas de Hartmann en Georgi Goerdzjijev, Lazar Saminski, vader Nikolaj en zoon Aleksandr Tsjerepnin en Sergej Prokofjev.
Thomas de Hartmann, een achterneef van de Duitse filosoof, was op zijn elfde al privéleerling van Anton Arenski en studeerde na diens dood aan het conservatorium van Petersburg verder bij Sergej Tanejev. In 1906 ging zijn ballet ‘De kleine scharlaken bloem’ in het Mariinski in première met in de hoofdrollen Vátslav Nizjínski, Ánna Pávlova en Michaíl Fokín.
Tsaar Nikolaas II was zo aangenaam verrast dat hij De Hartmann vrijstelde van militaire dienst, wat de jonge componist aangreep om verder te studeren bij Felix Mottl in München. Hier raakte hij bevriend met de danser Aleksandr Sacharov en de schilder Vasili Kandinski, met wie hij in 1909 de opera ‘Der gelbe Klang’ componeerde. Een uitvoering in München smoorde in de Eerste Wereldoorlog; in Moskou moest Stanislavski er niets van hebben. Terug in Petrograd ontmoette De Hartmann in 1916 de Grieks-Armeense spirituele leider Georgi Ivanovitsj Goerdzjíjev (Gurdjieff), in wie hij zijn meester herkende. Na de Oktoberrevolutie voegde De Hartmann zich met vrouw Olga bij Goerdzjijev in kuuroord Jessentoekí aan de voet van de Kaukasus. Hij zette de melodieën op muziek die Goerdzjijev voor zijn bewegingsleer noteerde op zijn zwerftochten door Azië.
Meester en volgelingen trokken via Sótsji aan de Zwarte Zee naar de Georgische hoofdstad Tiflis, Tbilisi. Hier woonde sinds 1911 Lazar Saminski, die in 1917 directeur was geworden van het nieuwe conservatorium maar vooral bezig was om oude liturgische joodse muziek uit de Kaukasus vast te leggen.
Saminski vertrok in 1920 via Jeruzalem, Parijs en Londen naar New York om een prominente rol te gaan spelen in het Amerikaanse muziekleven. Tbilisi had sinds 1917 het enige conservatorium in de hele Kaukasus. Toen De Hartmann hier arriveerde, trof hij als Saminski’s opvolger zijn oude vriend Nikolaj Tsjerepnin. De Hartmann werd op zijn verzoek docent compositie.
Een van de compositieleerlingen van Thomas de Hartmann was Tsjerepnins negentienjarige zoon Aleksandr Nikolajevitsj. De Tien Bagatellen, opus 5, had Aleksandr nog met andere pianomuziek meegebracht uit Petersburg. De jonge Tsjerepnin bracht in Tiflis in 1922 een eerbetoon aan zijn tijdelijke nieuwe vaderland met zijn Georgische Rapsodie voor cello en orkest, opus 25.
Al eerder voltooide de jonge compositiestudent van Thomas de Hartmann zijn Eerste Pianoconcert, opus 12 in één deel, Allegro tumultuoso.
In Tiflis ging het culturele leven nog even verder zoals de kunstenaars van de Zilveren Eeuw het in het oude Petersburg gewend waren. Vanaf de Krim arriveerden schilder Sergej Soedejkin en zijn beeldschone vrouw Vera, die uiteindelijk in Frankrijk de ‘ware mevrouw Stravinski’ zou worden. Thomas de Hartmann was in Tbilisi overal in het muziekleven actief en hield zich beschikbaar voor het ‘Werk’ van Goerdzjijev, die hier zijn Instituut voor de Harmonieuze Ontwikkeling van de Mens stichtte. Sergej Prokofjev arriveerde ook eindelijk vanuit Petrograd in Jessentoekí. Hij meldde zich pas juli 1917 bij zijn moeder en vrienden, onder wie dichter Konstantin Balmont en vocalisten Sjaljapin en Nina Kosjits, al eerder de muze van Sergej Rachmaninov. Hij werkte hier verder aan Balmonts ‘Zij Zevenen’ en voltooide het Eerste Vioolconcert.
Toen de burgeroorlog Tiflis en de Kaukasus naderde, reisden de nomaden verder naar Turkije en Palestina of sloegen elders in Europa de tenten op. Prokofjev reisde zelfs door naar Vladivostok voor concerten in Japan en Californië. Goerdzjijev en De Hartmann zaten in Constantinopel, tot ook daar een burgeroorlog uitbrak, en gingen verder naar eindbestemming Frankrijk, net zoals de familie Tsjerepnin. Pianist Keith Jarrett besluit met vier hymnes van Goerdzjijev.
Thomas de Hartmann (1885-1956) / Georgi Goerdzjijev (1877-1949).
1. The Essentuki Prayer.
2. Women’s Dance.
3. Carpet Weaving.
Wim van Dullemen, piano.
Channel Crossings CCS 15298.
Lazar Josifovitsj Saminski (1882-1959).
4. Schlaf, mein Kind, opus 11/2.
5. Tweede Hebreeuwse Liederencyclus, opus 13 (1914): Het lied der liederen, De grote invocatie van de rabbi en Rachelina.
Hélène Schneiderman, mezzosopraan. Jasja Nemtsov, piano.
Hänssler Classic SWR CD 93.041.
6. Hebreeuwse Rapsodie opus 3, nr. 2 (1914).
Jascha Nemtsov, piano. Ingolf Turban, viool.
Hänssler Classic SWR CD 93.028.
Nikolaj Nikolájevitsj Tsjerepnín (1873-1945).
7. Sketches for Wind Instruments, Op. 45, nos. 3 and 4.
Ivan Pajsov, hobo. Natalja Sjtsjerbakova, piano.
Naxos 8.570596
Aleksandr Nikolajevitsj Tsjerepnin (1899-1977).
8. Tien bagatellen, opus 5 (1912-1918).
Julia Zilberquit, piano.
Naxos 8.570237
9. Georgische rapsodie voor cello en orkest, opus 25 (1922).
Reiner Hochmuth, cello. Poolse Kamerfilharmonie olv. Wojciech Rajski.
Thorofon CTH 2021.
10. Pianoconcert nr. 1, opus 12 (1918-19).
Noriko Ogawa, piano. Singapore Symfonieorkest olv. Lan Shui.
BIS CD 1717/18.
11. Sergej Sergejevitsj Prokofjev (1891-1953).
Vioolconcert nr. 1 in D, opus 16 (1917-1921).
USSR Staatssymfonieorkest olv. Kirill Kondrasjin met David Oistrach, viool.
Yedang Classical Treasures CT 10016.
Thomas de Hartmann / Georgi Goerdzjijev (1877-1949).
12. Prayer and Despair.
13. Religious Ceremony.
14. Hymn.
15. Easter Night Procession.
Keith Jarrett, piano.
ECM 1174